Dit artikel is een reflectie op mijn pioniersweg, die zo’n acht jaar geleden in Breda begon. Ik schreef het voor de jubileumbundel van de Bond van Nederlandse Predikanten: Preektijgers, pastores, pioniers – predikantschap in de 21ste eeuw, uitgegeven door Boekencentrum en mag het met toestemming hier publiceren.
Daar stond ik, met mijn gezicht naar het raam. Ik had het volle zicht op de buitenwereld, maar kon mijn collega-wijkpredikanten niet meer zien. Bij de start van een teamdag had de begeleider gevraagd om een plek in de ruimte in te nemen op basis van de vraag: Waar sta je in de gemeente? In één ogenblik was duidelijk wat de posities ten opzichte van elkaar waren. Dat maakte ingewikkelde emoties los.
Hoewel de werkelijkheid gelukkig veel dynamischer dan de opstelling. Maar dit beeld geeft goed weer wat het voor mij betekent om predikant-pionier te zijn.
Hoe het begon
‘Op zoek naar de ruimte van de wereld’, is dezelfde titel als die van mijn afstudeerscriptie over J.C. Hoekendijk. Vanaf de dag dat ik kennis maakte met deze theoloog, wist ik dat het daarover zou moeten gaan in het werk dat ik ging doen. Wat dat werk zou worden, daar had ik in mijn tweede jaar theologie nog geen flauw idee van. De wereld als ruimte van God trok me aan en maakte het verlangen in mij wakker daar iets te gaan doen. Toch begon mijn weg niet op een zendingspost ver weg, maar als gemeentepredikant in een Brabantse streekgemeente. Mijn verlangen bleef sluimerend, totdat ik zo’n acht jaar geleden door collega’s werd gevraagd mijn predikantschap missionair vorm te geven en afscheid te nemen van het gemeentewerk.
180 graden draaien
Pionieren stond in de kinderschoenen en de term was nog niet heel gangbaar. Wel was duidelijk dat ik me moest richten op mensen buiten de kerk. Nog voordat dat met zoveel woorden was gecommuniceerd, werd ik door de buitenwereld gevonden. Een middelbare school, die volgens de ‘ieder wijs’-gedachte werkte, vroeg me te vertellen aan brugklassers over de bezieling in mijn werk. In de voorbereiding merkte ik hoe ik mijn verhaal vooral binnen-kerkelijk vertelde, rekening houdend met binnen-kerkelijke standpunten. Bijvoorbeeld: ‘De bijbel is voor mij een bron, maar ik lees niet alles letterlijk’. Mijn verhaal was doorweven van dit soort negaties. Ik merkte met een schok, hoe moeilijk het was voor mij om een positief verhaal te vertellen: ‘Wat geloof ik wel, waar sta ik wel, wat betekent het geloof wel voor mij?’
Ik moest 180 graden draaien van mijn gewoontes en manieren, en op zoek gaan naar een nieuwe taal, die aansluit bij de leefwereld van mensen die niet geloven en dat nog nooit gedaan hebben.
Gelovigen komen van Venus
Na een flinke worsteling besloot ik er helemaal voor te gaan: zoeken naar een nieuwe taal en aansluiten bij waar de mensen buiten de kerk zijn! Mijn eerste opdracht op de middelbare school bracht mij nog een inzicht. In de ogen van de meerderheid van de luisteraars was ik een soort buitenaards wezen. Het idee dat iemand zich toe kon vertrouwen aan een God, aan iets buiten je wat niet te zien is, was voor hen volstrekt onbestaanbaar. Geloven was echt iets heel raars voor hen en ik ervoer een enorme kloof, tussen hen en mij. Ze zagen mij alsof ik van een andere planeet kwam.
Uit het centrum
Deze eerste ervaring heeft mij een plek gegeven weg uit het centrum van de gemeente, waar ik mij bijvoorbeeld in de eredienst als een vis in het water voelde. Daar klopt het hart van de gemeente en wordt er rijkelijk gedeeld van de overvloed van het Woord, het brood en de wijn. Daar bestaat een duidelijke rolverdeling tussen voorganger en kerkgangers. De muren markeren de plek waar je in vanzelfsprekendheid God – Vader, Zoon en heilige Geest – ter sprake kunt brengen.
Nu ik buiten de muren van de kerk beland ben en over God spreek op straat, op het strand, met mensen, voor wie geloven geen optie is, ontdek ik de waarde van gezonden zijn. Niet ik, maar de gemeente heeft me gevraagd missionair werk te doen. Zij legitimeren dat ik op ongebruikelijke plekken God ter sprake breng. Het geloof van de gemeente geeft mij het lef het centrum te verlaten en mij van de gemeente af te keren.
Naar het centrum
Al pionierend heb ik gemerkt dat het voor mij belangrijk is, dat ik voor de zendende gemeente en haar leden in beeld blijf, als één van hun predikanten. Hoewel ik in de buitendienst zit, ben ik nog steeds één van hen. In Noordwijk waar ik pionier ben draai ik mee in het preekrooster. Wat ik wel merk is dat ik veranderd ben in hoe ik preek en dat zal ook invloed hebben op de inhoud. Ik preek nu zoveel mogelijk uit het hoofd. Mijn voorbereiding is vergelijkbaar met vroeger, alleen sla ik nu de laatste stap, op papier zetten, over. Soms schrijf ik een paar gedachten op, die me helpen uit te komen bij de boodschap die ik wil vertellen. De focus op de boodschap is wat mijn preken anders maakt, dan daarvoor. Minder gericht ben ik op mooie zinnen en omwegen, maar wel meer gericht op de actualiteit en meer to the point. Bij het uitspreken geeft mij dat veel meer mogelijkheden om mensen aan te kijken en in te gaan op wat ik bij de luisteraars zie gebeuren.
De kunst van het buiten blijven
Voorgaan in een kerkdienst doet mij goed, maar tegelijkertijd merk ik hoe nodig het is om als pionier een bepaalde afstand tot het gemeenteleven te houden. Kerkmensen vinden het fijn om je ook bij hun activiteiten te zien, of zouden graag willen dat je ook voor hen iets aanbiedt. Het levert spanning op als ik vertel dat de pioniersplek zich richt op een doelgroep waar ze zelf niet bij horen. Dat kan toch eigenlijk niet in een kerk! De kerk is er toch voor iedereen!
Als ik dan vraag wat voor mensen vooral meedoen in de kerk, en duidelijk maak dat een pionier er juist wil zijn voor de groepen die niet meedoen, ontstaat er al snel meer begrip. Toch is dit steeds een spanningsveld waar ik als pionier mee te maken heb.
Buiten blijven is een hele kunst. Gemeenteleden weten je vaak veel duidelijker en nadrukkelijker je te vinden dan mensen buiten de kerk. Het gemeenteleven heeft een sterke naar-binnen-zuigende kracht. Het is me steeds duidelijker hoe ontzettend lastig het is voor predikanten zonder een duidelijke missionaire opdracht, af en toe een tegengestelde beweging te maken. En die valkuil is er net zo goed voor de pioniers. Soms zijn er fases in het pionieren, waarin je de blik naar buiten dreigt te verliezen en je te veel met de ontstane groep bezig bent. Steeds weer moet je als pionier de moed hebben de kudde te verlaten en het verloren schaap te gaan zoeken.
De kunst van het vallen
Natuurlijk wil ik graag dat mijn pionieren vruchten afwerpt. In Breda bleek dat een heel lastige weg. De website was een groot succes en won zelfs de gouden Webfish Award, maar het bij elkaar brengen van mensen in real life lukte maar met moeite. Het was een zware tijd waarin ik veel getobd heb en moest leren omgaan met mislukkingen. De druk om te slagen is groot. Bij pioniersplekken worden de deelnemers geteld. Zo werkt het nu eenmaal: het gaat om harde cijfers van het aantal mensen dat je bereikt. Groei in geloof wordt niet gemeten. Valt de opkomst tegen, dan is het de bedoeling dat je daar van leert en een volgende activiteit wel aanslaat. Het werk op een pioniersplek wordt veel nauwkeuriger omschreven dan in de gemeente, zowel van tevoren als achteraf. Dat scherpt je, maar het maakt het lastig om de innerlijke ruimte te houden om te mogen falen.
De kunst van het opstaan
Al struikelend ontdek ik meer en meer over mijn pioniersweg. Dat je moet volhouden, maar ook moet durven loslaten als je er aan onderdoor dreigt te gaan. Je plek verlaten, besluisten het stof van je voeten te schudden en verder te gaan, is ook een vorm van opstaan. In Noordwijk kon ik opnieuw beginnen en heel veel lessen toepassen die ik in mijn eerste pioniersplek geleerd heb. Gelukkig kon ik nu beginnen met een team om me heen, dat daadwerkelijk met energie en plezier dingen ging doen. De verbinding met de zendende gemeente kreeg veel aandacht en dat levert minder spanning en weerstand op.
De kunst van het toevertrouwen
Pionieren doet ook iets met mijn geloof. Ik raak vaker verwonderd en durf me meer aan zulke wondertjes toe te vertrouwen dan vroeger. Ik heb het altijd lastig gevonden om aan te wijzen waar de Geest precies gaat waaien. De tekens van het koninkrijk verstaan vond ik zo’n waagstuk, dat ik daar voor mijzelf en dus ook voor anderen liever niet aan begon. Maar als ik mijn missionaire roeping serieus wil nemen, is het noodzakelijk, dat ik mij daar nu wel over uitspreek. Hoekendijk heeft mij geleerd dat ik Gods principiële zending, de zending naar de wereld is. Hier en daar, op onverwachte momenten en plekken, licht er iets op van het goede van God. Als pionier probeer ik dat te ontdekken en daarbij aan te sluiten. Hoe ontvankelijker ik daarvoor wordt, hoe meer ik ontdek van een zuchtje, of een frisse bries van de Geest.
Nieuw elan
Het pionierswerk heeft mijn predikantschap nieuw elan gegeven. Ik moest opnieuw uitvinden wat mijn werk inhoudt. Door mijn nieuwe opdracht kwam ik meer in contact met pioniers en predikanten uit heel andere delen van de kerk, dan waarin ik mij gewoonlijk bewoog. Het maakte mij lange tijd flink onzeker. Wel herkende ik bij hen het vurig verlangen om verbinding te maken met mensen die niet geloven. Langzamerhand zie ik in dat ook mijn weg, gevoed door een ruimzinnige blik een legitieme pioniersweg is.
Een andere plek
Het pionieren heeft me op een andere plek in de kerk én in de samenleving gebracht. De opstelling zoals ik die hierboven beschreef, laat dat treffend zien. Soms lijkt het onmogelijk de verbinding met de zendende gemeente te houden. Met mijn blik naar buiten, 180 graden van de gemeente weggedraaid, ontstaat er spanning, jammer genoeg ook in de collegiale contacten.
Het zou het goed zijn om te erkennen welke dynamieken er spelen, als een lid van het team net als de verloren zoon de wereld in trekt. De pionier krijgt immers bij wijze van spreken een zak subsidie mee om leuke dingen te doen, terwijl de andere collega’s het belangrijke werk in de gemeente blijven verrichten. Het pionierswerk krijgt aandacht, over het werk in de gemeente dat al zoveel jaren trouw wordt uitgevoerd, is weinig te lezen in de pers. Maar gemeentepredikanten ervaren hun werk ook steeds meer als pionieren, en krijgen daar niet de erkenning voor.
Het zou goed zijn als we het oordeel over vernieuwen en pionieren nog een poos uitstellen, en ook dat over het werk in het centrum van de gemeente. Beter is het, goed naar elkaar te luisteren en aandacht te hebben voor ieders verhaal, om zo in deze tijd met plezier en elan te werken op Gods akker. Want de akker is de wereld.
Waardevol en herkenbaar op verschillende punten Janneke! Het loslaten van de vanzelfsprekendheid van geloven, teruggeworpen worden op jezelf en op wat je zelf ten diepste gelooft, afstand nemen van de kerk waar je ook bij hoort, nieuwe ruimte maken en wondertjes zien op Gods akker. En een wijs slot. Bedankt! Tellen van mensen en ‘succes’ en falen in pionieren vraagt blijvende aandacht.