Een van de merkwaardige fenomenen tijdens deze ziekteperiode is dat ik vakantie moet opnemen. Hoe kan ik vakantie nemen van een periode waarin ik niet werk en waarvan ik zeker weet dat ik mijn mankementen ongewild met me mee zal slepen?
Toch zette het me aan om iets te gaan doen, buiten de muren van mijn vertrouwde huis. Ik besloot het klooster, waar ik het liefste kom, om gastvrijheid te vragen en ik was welkom. Dus nu ben ik hier op een plek waar rust en stilte is, waar ik niet fysiek over mijn grenzen zal gaan, waar weinig prikkels zijn, behalve die van het evangelie.
Als vertrouwd schuif ik aan in de koorbanken en ik hoef niets. Ik mag het ondergaan, de vaste tijden van bidden, eten, rust en wat zich maar aandient.
Dan klinkt tijdens één van de vieringen deze bijbeltekst: ‘Van iemand aan wie veel gegeven is, zal ook veel gevraagd worden; als iemand veel is toevertrouwd, zal men des te meer van hem eisen.’ (Lucas 12: 48 b) Ik voel me aangesproken. Er is me veel toevertrouwd, zo heb ik dat altijd ervaren. Daar ben ik met plezier mee aan het werk gegaan. Niet als een zware plicht, maar zoekend naar een passend antwoord om daarmee om te gaan, als verantwoordelijkheid. De tekst heeft voor mij nooit als een pakket van eisen en moeten aangevoeld, maar eerder als een hulpmiddel om te zien, wat ik doen kan.
Dat moment dat deze tekst in de kloosterkerk wordt uitgesproken, hoor ik opeens iets nieuws, dat er in één adem op volgt. Direct erna hoor ik een zachte stem, die zegt; Maar van jou niet, Janneke, dit eisen, van jou wordt niets gevraagd. In deze tijd – hoeveel je ook is toevertrouwd – je hoeft er geen antwoord op te geven, het is nu niet voor jou.
Er overvalt me een bijzondere kalmte. Ik sta er van te kijken, nergens voel ik weerstand. Zomaar kan ik me overgeven aan deze woorden en instemmen.
Hoe dit toch kan? vraag ik me later af…
In de vroege ochtend tijdens de lezingendienst krijg ik hierop iets van een antwoord. Het gaat over de mens, ieder mens, dat die door God is gewild. Ieder levende ziel, geliefd. Deze vertrouwde gedachten lagen ergens in mijn kelder opgeslagen en werden opeens tevoorschijn gehaald. Dat moest het zijn, dit eerste woord van de Eeuwige, dat ik gewild ben en geliefd. Dat in deze liefde alles geborgd is van mijn leven, het vele dat mij is toevertrouwd, de genadetijd die niets van mij eist, deze verstilde levenstijd.
Zodadelijk ga ik naar huis en ik neem mee: kalmte, kome wat komt.
Wat fijn, Janneke, dat je hebt kunnen ‘opladen’ in het klooster.
Ik hoop dat je dit gevoel lang kunt vasthouden.
Alle goeds gewenst en een hartelijke groet,
An
Dank je wel, An, voor jouw reactie en goede wensen. Het klooster blijft nog wel even in me zitten, gelukkig.