Moe geworden, leg ik mijn zware handen in de schoot.
Mijn armen, verkrampt, willen niet meer omhoog.
Hoezo moet ik klappen voor de Eeuwige,
waaraan weet ik dat de volkeren het hoofd hebben gebogen?
Oorlog brult gewelddadig,
onrecht vertrapt wie honger hebben en dorst.
Uitbuiting rooft de aarde,
kou en warmte slaan op hol.
Een loflied voor de Eeuwige beginnen?
Woorden en melodie weten elkaar
niet meer te vinden.
De snaren van de harp onaangeroerd,
de ramshoorn zonder ademstoot.
Alleen het lezen van dit oude lied,
– visioen van hoe het ooit, eens en
voor altijd, tot in de eeuwen der
eeuwen zijn zal – schuift de loodzware
deur van het hier en nu op een kier.
Vanuit de geopende verte
hoor ik een breekbaar zingen.
(Antwoord bij Psalm 46, in de vertaling van Ida Gerthardt en Marie van der Zeyde)
0 reacties