Stel dat ik Jou, God,
niet meer wil uithakken in beelden,
zelfs niet ruw, slordig, onaf
– zeg maar geen rots -.
Dat Jij meer iets wordt als het water;
wendbaar, woelig,stil,
koud en hard,
of in een onzichtbaar ertussen,
zo heet.
Dan meer bewegend, kletterend, spetterend,
Ja, speels…en ik doe mee.
En soms in een ogenblik van rust,
mijzelf gespiegeld zie in dat gladde nat.
God als huizenhoge golven, die mij
overspoelen en meesleuren in aanwezigheid
van overstelpende liefde
en mij reinigt tot ik, zo
helder als een waterdruppel,
eindelijk iets van Jou mag zijn.
Als levend water